- Commissie:
- door de overheid ingestelde groep ‘experts’ voor het geven van advies hetzij structureel of eenmalig, hetzij lokaal of nationaal
Basisnotitie ontwikkeling nieuwe criteria
Milieuminister Ed Nijpels (VVD) brengt de ‘Basisnotitie ten behoeve van de ontwikkeling van een toetsingscriterium voor de ondergrondse opberging van radioactief afval’ (TOR) uit, met een inspraakprocedure. Bij het zoeken naar criteria lijkt men de geologische in te gaan ruilen voor radiologische criteria. Waar het de regering in essentie omgaat, aldus de milieuorganisaties in hun kritiek, is door middel van een stralingsdosislimiet vast te stellen hoeveel doden de opslag van kernafval de Nederlandse bevolking waard is, en zeggen daar niet in mee te gaan. De fundamentele vraag zou moeten zijn of toekomstige generaties moeten worden opgezadeld met de risico’s van opgeslagen kernafval, terwijl die generaties in de verste verte geen nut hebben van het gebruik van kernenergie nu. Ook is de TOR-nota a-historisch, omdat op geen enkele manier verwezen wordt naar de discussie rond de ICK-criteria. Er wordt geen melding gemaakt van deze belangrijke geologische en geohydrologische criteria. Daarom, zeggen de milieuorganisaties, is de nota en dus de door VROM geboden inspraak volstrekt onvolledig. Er zijn twee hoorzittingen, een in Utrecht en een in Groningen, dit terwijl de zoutkoepels waar het om gaat in de provincies Groningen, Friesland, Overijssel, Drenthe en Gelderland liggen. De inspraak tot 26 oktober levert 4300, vooral afwijzende, reacties op, onder meer over de slechte leesbaarheid van de nota.
OPLA Eindrapport Fase 1: geologische berging
Na twee tussenrapportages en veel later dan verwacht verschijnt het eindrapport van de commissie-OPLA: ‘Onderzoek naar geologische opberging van radioactief afval in Nederland’. Eindrapport Fase 1. De opslag van kernafval in zout is veilig, aldus een van de belangrijkste conclusies van het rapport. Van de in totaal 38 locaties zijn er volgens OPLA 26 geschikt voor opslag van kernafval en daarvan komen 17 in aanmerking voor het aanleggen van een opslagmijn. Dertien locaties liggen in Groningen en Drenthe. De kosten van het onderzoek zijn ondertussen opgelopen tot 37 miljoen gulden en de minister van EZ, Rudolf de Korte (onder wiens verantwoordelijkheid het onderzoek plaatsvindt), schrijft aan de Kamer dat nog een extra fase, fase 1a, nodig is (kosten 12,5 miljoen gulden), “voordat een besluit mogelijk is over het overgaan tot fase 2", d.w.z. tot proefboringen.
Uit de bijlagen bij het rapport blijkt dat een ondergrondse opslag, bovengronds een zwaar bewaakte vesting (van 40 hect.) betekent. Zo zal half Pieterburen moeten worden afgebroken om ruimte te maken voor de bovengrondse vesting, mocht daar de opslag komen. Ook (alleen) in de bijlage wordt over rekenmodellen gezegd dat de betrouwbaarheid niet alleen afhankelijk is van de gebruikte rekenmodellen, maar ook van degene die het model gebruikt: de resultaten worden derhalve ook door de persoonlijke voorkeuren van mensen gekleurd. Sterker nog, in een RIVM deelstudie wordt er op gewezen dat veelal de fundamentele kennis over de optredende geochemische processen ontbreekt.
De ILONA geeft naar aanleiding (en bij aanbieding) van het rapport een advies aan de regering: haast is niet nodig door de “beschikbaarheid van langdurige interimopslag“ bij de Covra, meer onderzoek voor er proefboringen kunnen volgen en “een inhoudelijk regeringsstandpunt behoeft niet te worden ingenomen”.
Mag afval ondergronds opgeslagen worden?
Milieuminister Hans Alders (PvdA) besluit de afvaldiscussie te verbreden. Hij kondigt aan dat nu niet meer alleen over de opslag van radioactief afval gepraat zal worden, maar ook over de opslag van zogeheten niet-verwerkbaar chemisch afval. Hij staakt de TOR (Toetsingscriteria Ondergrondse berging Radioactief-afval)-procedure en brengt dit onder bij een actiepunt (actie 62) van het Nationaal Milieubeleids Plan (NMP), namelijk de vraag of en zo ja onder welke voorwaarden afval ondergronds mag worden opgeborgen. Er “zal voor de uitvoering van actie 62 een overeenkomstige procedure worden gevolgd als voor de ontwikkeling van het toetsingscriterium was voorzien.“ Eind 1991 verwacht de minister het regeringsstandpunt vast te stellen.
OPLA: 7 zoutkoepels geschikt
De OPLA komt met het 'Aanvullend Onderzoek Fase 1'. De totale kosten van het Aanvullend Onderzoek zijn opgelopen tot 29 miljoen gulden (oorspronkelijk was Fase 1 begroot op f 17 miljoen en een looptijd van twee jaar, nu heeft het in totaal bijna 10 jaar geduurd en f 66 miljoen gekost). Een belangrijk thema in dit rapport zijn de rekenmodellen om de veiligheid van de opslag te kunnen berekenen. Van de geleverde kritiek op de modellen, de onzekerheid van model voorspellingen, is weinig in het rapport terug te vinden. Dat, terwijl de conclusie in een RIVM studie (in gewoon Nederlands) is dat veiligheidsmodellen niet kunnen worden getoetst omdat daarvoor dertig tot vijftig procent van de totale opslagtijd van enkele honderdduizenden jaren nodig is.
Een bijlage geeft een nieuwe lijst van geschikte zoutkoepels, gemaakt door het RGD. De algemene voorwaarden waar opslag in zout aan moet voldoen zijn gewijzigd en aan deze eisen voldoen 7 zoutkoepels: Ternaard in Friesland; Zuidwending, Pieterburen, Onstwedde en Winschoten in de provincie Groningen; Schoonlo en Gasselte-Drouwen in Drenthe. Op ambtelijk niveau komt er geen advies om over te gaan tot proefboringen en de Tweede Kamer neemt het OPLA advies voor kennisgeving aan.
Gegevens boren gebruikt in onderzoek opslag in klei
Milieuminister Pronk zegt dat de CORA gegevens heeft gebruikt van een reguliere karderings-boring (door NITG/NTO) in Blija, Friesland, om onderzoek te doen naar Boomse klei. Die klei soort is onderwerp van studie voor “mogelijke terugneembare ondergrondse opslag van kernafval.“ De minister zegt nog wel dat bij voorbaat al vast stond dat de locatie "volstrekt ongeschikt" is. De CORA doet "niet locatie-specifiek" onderzoek naar de mogelijkheden in Nederland van terugneembare opslag van kernafval en zal eind 2000 met een eindrapport komen.
Rapport over terugneembaarheid
Hoewel later dan de geplande datum van september 2000, en nadat de conclusies al lang bekend zijn, wordt het CORA-rapport ‘Terugneembare berging, een begaanbaar pad?’ aan de Kamer aangeboden. Voor dit rapport zijn 21 deelonderzoeken gedaan.
De minister schrijft bij de aanbieding dat ze de ILONA heeft gevraagd over het rapport aan haar advies uit te brengen en dat ze dan met een regeringsstandpunt zal komen. De regering heeft de Commissie Opberging Radioactief Afval in 1996 ingesteld om te studeren op terughaalbare opslag van kernafval en de technische mogelijkheden onderzoeken en onderling vergelijken.
CORA heeft drie mogelijkheden voor terugneembare berging onderzocht: langdurig bovengronds en ondergronds in steenzoutformaties of in diepgelegen kleilagen.
Voor geen van de drie opties zijn er volgens het rapport “problemen naar voren gekomen die de technisch uitvoering in de weg zouden kunnen staan,” maar in dezelfde conclusie staat: “terugneembaarheid kan, volgens de huidige inzichten, alleen gegarandeerd worden voor enkele honderden jaren.” Ze constateert dat terugneembaarheid “de weerstand tegen ondergrondse berging wellicht doet verminderen“ en wordt dus als middel gezien om de publieke opinie te masseren.
De CORA zegt dat ondergrondse opslag op den duur “noodzakelijk“ is en beveelt aan het “onderzoek naar de technische en maatschappelijke aspecten van terugneembare berging (…) voort te zetten. Samenwerking met het buitenland, met name België en Duitsland, is daarbij onmisbaar.”
Maatschappelijke kwesties, zoals de invloed van de bevolking bij de besluitvorming en verantwoordelijkheid voor toekomstige generaties, komen volgens critici onvoldoende aan bod. Dat is niet verwonderlijk, gezien de ruzies die hierover zijn geweest: enkele leden van CORA wilden het eigenlijk niet over maatschappelijke kwesties hebben, maar zien kernafval uitsluitend als een technisch probleem. Het onderzoek heeft 3,5 miljoen euro gekost.
Doorgaan met onderzoek ondergrondse opslag
De regering-Balkenende geeft aan het bestaande beleid voor “onderzoek naar de mogelijkheden van een terugneembare berging“ van radioactief afval in de diepe ondergrond te willen voortzetten. Dit stelt de Minister van VROM eindelijk (onder andere door de val van Paars-II) als reactie op het CORA-rapport van februari 2001(!). In grote lijnen volgt men het twee hoofdlijnen-advies van de ILONA: verder onderzoek naar de technische aspecten en naar de ethische en maatschappelijke aspecten. De regering stelt dat het zwaartepunt van verder onderzoek zal moeten liggen op “in situ onderzoek in een daartoe geschikte ondergrondse laboratorium (URL).” Maar “de beperkte omvang van het Nederlandse kernenergieprogramma en de relatief geringe hoeveelheid radioactief afval die daaruit is voortgekomen, rechtvaardigt de aanleg van een eigen ondergronds laboratorium nauwelijks.” Daarom moet onderzoek internationaal zijn en “dergelijk onderzoek dient dan ook in een of meerdere van de in het buitenland gelegen URL’s plaats te vinden.” Het, verder niet ingevulde, onderzoeksprogramma zal 8 jaar duren en “vanaf 2006 zal het onderzoek zich concentreren op de experimentele fase in een ondergronds laboratorium.” Kosten worden begroot op totaal 5,4 miljoen euro.